In 1869 word in de Hervormde Kerk te Hommerts een nieuw orgel geleverd door de orgelmakers L. van Dam & Zonen te Leeuwarden. De bouwkosten bedroegen ƒ 3650,-.
De ingebruikneming vond plaats op 27 December 1869. Het orgel kreeg een plaats in de kleine middeleeuwse dorpskerk van Hommerts, die in de eerste helft van de 19de eeuw ingrijpend was gewijzigd.
In 1876 werd de oude kerk afgebroken.
Door een schenking van twee broers kon een nieuwe, ruim opgezette kerk worden gebouwd. Het orgel werd herplaatst in de nieuwe kerk.
Wie dat heeft gedaan, valt niet meer na te gaan omdat juist uit die periode geen kerkvoogdij- administratie bewaard bleef. In 1889 blijkt het onderhoud in handen van J.F. Kruse te zijn (opvolger van W. Hardorff). In 1905 gaat het onderhoud over naar de Fa. Bakker & Timmenga. In 1910 werden de registerknoppen voorzien van porseleinen naamplaatjes. Wellicht waren de namen oorspronkelijk, zoals Van Dam in die periode veel deed, op papier (of leer) aangebracht.
In 1925 werd het orgel door de Fa. Bakker en Timmenga met een vrij pedaal vergroot, waartoe de kas ruimschoots plaats bood. Ook werd de Quint 3vt door een violon 8 vt vervangen.Waarschijnlijk is tevens bij die gelegenheid een zwelkast om het bovenwerk aangebracht. De werkzaamheden kosten ƒ3750,-.
In 1962 werden werkzaamheden uitgevoerd door de orgelmaker Mense Ruiter te Groningen. De balg werd hersteld. Enkele registers werden verschoven om expressions te kunnen aanbrengen. Voorstellen tot dispositie-wijziging(Quint 3 vt i.p.v. violen, Mixtuur op Hoofdwerk, Quint 1½ vt op Bovenwerk) werden niet uitgevoerd. Nadat de toestand van het orgel verslechterde ten gevolge van de kerkverwarming werd besloten tot algeheel herstel over te gaan. Deze restauratie werd in 1988 uitgevoerd door Mense Ruiter Orgelmakers BV te Zuidwolde.Adviseur was Jan Jongepier. De ingebruikneming vond plaats op 27 januari 1988.
De werkzaamheden bestonden uit de volgende onderdelen:
* De kas werd hersteld. Het aanbrengen van de zwelkast (die al geruime tijd weer weggenomen was) had een groot deel van het dak doen verdwijnen. Dat is nu gecompleteerd. In het kader van schilderwerkzaamheden aan het kerkinterieur is de kast opnieuw in eikenimitatie geschilderd. Rond de claviatuur werden bovendien alle ontsierende leidingen en schakelaars weggenomen.
* Aan de claviatuur werd het normale herstel van bestaande functies uitgevoerd. Voor de herstelde Quint werd een nieuw porseleinen plaatje aangebracht, ook de pedaalkoppel (trede) kreeg nieuw naamplaatje.
* De laden werden hersteld. Aan beide zijden werden hechthout dekken aangebracht. Ventielbelering en pulpeten werden vernieuwd.
* Aan de mechanieken werd alleen noodzakelijk herstelwerk verricht.
* De balg is in de kerk nagezien, en waar nodig van nieuwe belering voorzien.
* Het pijpwerk is hersteld. Een nieuwe Quint 3 voet is aangebracht op het Hoofdmanuaal. Voor de klankgeving met naar Van Dams gebruiken sterk varierende sterkte- verhoudingen per octaaf heeft men zich georiënteerd op andere Van Damorgels uit de bouwtijd.
* Op het bovenwerk zijn de verschuivingen van 1962 en de daarbij aangebrachte expressons en zijbaarden weer ongedaan gemaakt.
Het front
Tijdens de restauratie is eigenlijk steeds meer duidelijk geworden, dat het front en de kast niet uit 1869 kunnen dateren. Van meet af aan was het front verdacht door een indeling, die verder bij Van Dam niet voorkomt. Het kan worden omschreven als het bekende zevendelige type, waaraan naast de zijtorens de zijvelden van het vijfdelige type met middenveld zijn toegevoegd. Maar bij een zo grote productie als die Van Dam zou een variant toch mogelijk moeten zijn. Op zichzelf beschouwd kon hieruit niet worden afgeleid dat er iets meer aan de hand was.[plaatje=orgel2 onderschrift="Nogmaals het orgel in de huidige staat." breedte=60% uitlijnen=rechts]Gaandeweg zijn de twijfels groter geworden en zijn meer aanwijzingen aangetroffen die pleiten voor de stelling dat het front in de huidige gedaante en de kast in de huidige grootte uit 1877 dateren. In de eerste plaats blijkt uit de afbeeldingen van de in 1876 afgebroken kerk dat een front van deze afmetingen eenvoudigweg in die kerk niet geplaatst kon worden. Ook moet het zeer onwaarschijnlijk worden geacht dat Van Dam een kas zó van gereserveerde ruimte zou hebben voorzien. Laden en mechanieken van Hoofdmanuaal en bovenwerk nemen immers net iets meer dan de helft van de binnenruimte in beslag. Ook de frontpijpen gaven aanwijzingen die tot twijfels leiden. De indeling is onlogisch, er komen veel tegenstrijdige toonhoogte-inscripties voor, en de aansluiting tussen frontpijpen en binnenpijpen is curieus: voor e¹-g¹ zijn vier oudere pijpjes op een toegevoegd pijpstokje geplaatst, drie ervan zijn oude frontpijpen, werk van Van Gruisen of Hillebrand. Vanaf gis' staan de pijpen dan gewoon op de lade in een verder onveranderd rooster. Opvallend is voorts dat de frontpijpen een zeer grote overlengte bezitten. Ze zijn ook al om die reden afwijkend van de vaste patronen binnen het werk van Van Dam.
Tenslotte bezit de kas niet het bij Van Dam gebruikelijke zware grondframe met fraai gebogen hoekverbindingen. Gezien het feit, dat in 1889 Kruse als orgelmaker voor het onderhoud wordt aangetroffen, lijkt het aannemelijk, dat Willem Hardorff de maker van kas en front is geweest. Of daarbij delen van het oorspronkelijke front gebruikt zijn is vooralsnog moeilijk vast te stellen. De vleugels met het motief van de hoorn des overvloeds zijn een zeer kenmerkend element bij de fronten van Hardorff. Ze komen bij Van Dam zelden voor, maar wèl exact in 1869 bij het orgel in de.-Lutherse Kerk te Leeuwarden.
De dispositie luidt
Hoofdmanuaal (I), c-g³
Prestant 8 vt c-dis¹ front, uitgezonderd Fs en H;
Vanaf e¹ binnen
Bourdon 16 vt C-gº eiken, afgevoerd, rest op de lade
Holpijp 8 vt C-G eiken, afgevoerd, rest lade
Octaaf 4 vt C-fº expressions, rest op lengte
Quint 3 vt C-H expressions, rest op lengte, pijpwerk 1988
Octaaf 2 vt C-F expressions, rest op lengte
Fluit d’amour 4 vt gedekt, hoogste 12 open
Cornet disc. 3 st c¹ = 2²/3- 2 – 1³/5 vt
Trompet Bas en disc. 8 vt mahonie stevels, koppen mahonie, C-fº
kop en keel uit één stuk mahonie, rest
messing kelen
Bovenwerk (II), C-f³
Salicionaal 8 vt C-E gecombineerd met Roerfluit, F-A
front, rechter zijtoren, B en H binnen,
afgevoerd, vanaf cº op lade
Viola di Gamba 8 vt C-H gecombineerd met Roerfluit, vanaf
cº tin, alles met expressions en grote
zijbaarden
Roerfluit 8 vt C-G eiken, afgevoerd, rest op de lade
Fluit Travers 4 vt C-eº gedekt, fº open, cilindrisch
Gemshoorn 2 vt conisch
Klarinet 8 vt stevels mahonie; koppen en kelen uit
eén stuk mahonie; messing plaat met
doorslaande tong
Pedaal, C-d¹
Subbas 16 vt grenen, gevernist, eiken voorgeslagen
Violon 8 vt C-hº zink, c¹-d¹ metaal; alles rolbaar-
den en expressions
Octaaf 4 vt C-H zink, rest metaal, alles met expres-
Sions
Klvierkoppel
Pedaalkoppel
Tremulant
Ventiel
Oorspronkelijk waren Afsluitingen voor Bovenwerk en Hoofdma-
Nuaal aanwezig, deze zijn kennelijk door Bakker en Timmenga verwijderd.
beschrijving
De klaviatuur bevindt zich aan de rechter zijkant. Klavieren 1869, gebogen ebben bakstukken, registerknoppen 1869, Porseleinen plaatjes 1910, knoppen Pedaal 1925. Pedaalklavier 1925,orgelbank 1925. Windvoorziening waarschijnlijk 1869, magazijnbalg in een aparte balgenkas achter het orgel. Die opzet past duidelijk in het Van DaM-beeld van de jaren 60. Windkanalen voor de manualen eveneens 1869, vrij plat. De winddruk is 66 mm. De lade voor het Hoofdmanuaal is chromatisch ingedeeld: ƒº…g³ e°… C.
Lade bovenwerk in hele tonen: ƒs³…C Cs …g³. De lade voor het pedaal is uit 1925, mooi gemaakte sleeplade, cancelvolorde van front naar achteren: c° C cs° CS… H c¹ cs¹ d¹.
Onder de manuaalladen eiken walsramen. Walsramen aan de onderkant van palmhout, aan de bovenkant van ijzer. De winkelbalken zijn van mahonie. Voor het Pedaal een koppelwalsbord onder de klavieren en een walsbord onder de lade, beide van grenen, beide 1925.
Kenmerken
Het orgel draagt de kenmerken van het Van Dam-werk uit de jaren 60: een zeer pikant, ijl en snijdend klinkend prestantenkoor, sterk met traditie verweven, maar door de strakheid ook duidelijk van een eigen 19de- eeuwse identiteit. De tongwerken zijn beide fraai, en mengen mooi met de overige registers. De fluiten bezitten vooral op het Hoofdmanuaal nog een klassieke elegantie, op het Bovenmanuaal door de strakkere toon meer 19de-eeuws karakter.